In het archief van het Damiaanmuseum duikt af en toe een vondst op die een glimlach oproept. We leggen de laatste hand aan het digitaliseren van de brieven en foto’s uit onze historische kerncollectie, om ze binnenkort online beschikbaar te stellen voor onderzoekers en andere nieuwsgierigen. Zo kwamen we in een fotoalbum een foto uit 1901 tegen met het opschrift Palao, Father Damien’s horse. Als de fotograaf het bij het rechte eind heeft, blijkt twaalf jaar na Damiaans dood een van zijn trouwe viervoeters nog vrolijk rond te hebben gewandeld op Molokai.
Een paard zegt veel over het leven van een missionaris uit de 19e eeuw, en zeker over dat van pater Damiaan. Tussen zijn aankomst op de Hawaï-eilanden in 1864 en zijn dood in 1889 duiken paarden te pas en te onpas op in zijn brieven. Nauwelijks aangekomen op Big Island, waar hij de eerste negen jaren van zijn missie doorbracht, merkte hij al dat je op de rotsige ondergrond van een vulkaaneiland beter een goede knol hebt dan een stevig paar schoenen. 'We kunnen hier niet met de trein of met de kar reizen', schreef hij naar zijn broer. En zijn parochies te voet bereiken? Onbegonnen werk.
Damiaan was trots op zijn rijkunst. Tegen zijn ouders stoefte hij dat hij een goede ruiter was. Zijn paarden en ezels waren niet alleen transportmiddelen, maar ook zijn metgezellen voor wie hij goed zorgde. Wanneer hij ’s avonds op zijn bestemming aankwam na een lange tocht van vaak wel vijftig kilometer over moeilijk terrein, bond hij ze vast met een lang touw zodat ze nog konden grazen op wat er te vinden was. Soms waren zijn weerbarstige ezels ook wel zijn kruis. Als koppigaard kon Damiaan zijn gelijken herkennen!
Zijn rijdieren droegen hem ook op Molokai over ruige paden, vaak tot bij een stervende die nog wilde biechten. In een van zijn brieven vertelt hij hoe hij tijdens een pikdonkere avond, in de gietende regen, bij een stervende vrouw werd geroepen. Hij bond zijn paard vast, gooide zijn nieuwe regenjas over het zadel om het droog te houden en ging het huis binnen, waar achttien zieke vrouwen bij de stervende zaten te bidden. Toen hij buitenkwam, was zijn paard spoorloos verdwenen, mét zijn regenjas. Een heilige, ja, maar die nacht zal hij toch eens flink gesakkerd hebben tijdens de natte wandeling naar huis.
In de leprakolonie had hij uiteindelijk zes of zeven paarden, die ook gebruikt werden door de weeskinderen die hij onder zijn hoede had. Tot vlak voor zijn dood in 1889 bleef hij zich over zijn dieren bekommeren. In februari van dat jaar schreef hij nog over de verkoop van een paard met zadel en toebehoren voor 25 dollar. Een fiks bedrag, als je weet dat zijn eerste paard hem maar vijf dollar had gekost.
Het paard van Damiaan liep dan misschien niet over de daken, het werkte evenzeer voor een man die kinderen troostte en mensen hoop bracht. En ergens in 1901 stond Palao symbool voor deze eenvoudige waarheid: zelfs een heilige geraakt nergens zonder een goed paard.


